Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Wet op de inkomstenbelasting 1964, enz. (onbeperkte voorwaartse verrekening van ondernemingsverliezen en vaststelling van verliezen bij beschikking)

 

Artikel III
1
Bij de heffing van de inkomstenbelasting over het kalenderjaar 1995 wordt, in afwijking in zoverre van artikel 51, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dat luidt op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, met het inkomen van dat jaar verrekend een verlies uit het negende voorafgaande jaar voor zover dit is voortgevloeid uit een verlies uit onderneming.
2
Op een bij de aangifte inkomstenbelasting over het kalenderjaar 1995 gedaan verzoek, stelt de inspecteur het gezamenlijke bedrag van de in de negen aan dat jaar voorafgaande jaren geleden verliezen, voor zover deze zijn voortgevloeid uit verliezen uit onderneming, alsmede de aanloopverliezen van voor die jaren, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het kalenderjaar 1995, een en ander voor zover deze verliezen nog niet zijn verrekend met de voor 1 januari 1995 genoten inkomens.
3
Het vastgestelde gezamenlijke bedrag wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
4
Het vastgestelde gezamenlijke bedrag wordt aangemerkt als ondernemingsverlies in de zin van artikel 51, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidt met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995.
5
Bij het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt een berekening gevoegd van het bedoelde gezamenlijke bedrag. Uit deze berekening blijken tevens de volgende gegevens: de bedragen van de nog te verrekenen verliezen, met de jaren waarin deze verliezen zijn geleden, en het gedeelte van deze verliezen dat is voortgevloeid uit een verlies uit onderneming.
6
Bij de berekening van het gezamenlijke bedrag is artikel 51, vierde en zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidt met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995, van overeenkomstige toepassing.
7
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het in het tweede lid bedoelde bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
8
Artikel 64, tweede lid, onderdeel i, en vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidt met betrekking tot de heffing over het kalenderjaar 1995 is van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •